Populaire schilder
Het werk van Pieter Bruegel de Oude is al tijdens zijn leven erg populair. Die populariteit blijft ook na zijn dood (1569), tot nog een stuk in de jaren 1600. Rond 1600 is er zelfs sprake van een Bruegelmanie. Maar op dat moment zijn Bruegels schilderijen in het bezit van privéverzamelaars, onder wie de Habsburgse keizer zelf. Bijna niemand kan ze nog zien! In economische termen: er is een grote vraag en bijna geen aanbod. Logisch dat er massaal veel kopieën, nabootsingen en vervalsingen ontstaan.
Kopiërende zoon
Vooral een beperkt aantal werken van Bruegel is erg geliefd. Zijn oudste zoon, Pieter Breughel de Jonge, gaat ermee aan de slag. In zijn atelier kopieert en imiteert hij driftig werken van zijn vader, soms in tientallen exemplaren. Hij brengt ook veranderingen aan. Hoogstwaarschijnlijk gebruikt Pieter daarbij soms heel precieze tekeningen (met kleuraanduidingen) van zijn vader. Dat kostbare materiaal bleef dankzij zijn grootmoeder binnen de familie bewaard. Hij doet bij het kopiëren ook een beroep op prenten, die vrij circuleerden.
Niet rijk
Het lijkt vreemd: Pieter Brueghel de Jonge is blijkbaar niet erg welgesteld, ondanks het succes dat hij met zijn vaders werk boekt. Hij werkt vooral voor de lokale markt en voor minder kapitaalkrachtige huishoudens. Duur zijn z’n kopieën vaak niet, ook omdat de kwaliteit niet altijd even goed is: hij en zijn ateliermedewerkers besteden aan sommige kopieën zichtbaar niet veel zorg. Aan andere dan weer wel.