Overslaan en naar de inhoud gaan
Blog 7 - Portret van een dame

Iconische Italianen in inkt

Het deel van de collectie Mayer van den Bergh dat in de huidige museumzalen misschien het minst goed vertegenwoordigd is, zijn de tekeningen. Daar zijn conservatorische redenen voor. Tegelijk is het behoorlijk jammer, want in Fritz’ collectie speelt kunst op papier een belangrijke rol. In het museum voorzag Henriëtte zelfs in een speciale plaats om de werken op een voor haar tijd verantwoorde manier te laten zien, weg van het daglicht. Rechts in de bibliotheekzaal vind je een deur die op het eerste gezicht een kastdeur lijkt, maar waarachter een soort miniatuur-prentenkabinet schuilgaat.

Vraagtekens en Italiaanse connecties

Een van de opvallendste tekeningen die Fritz aankocht is een pentekening in bruine inkt, ongeveer 10 bij 15 centimeter. De afgebeelde dame lijkt als twee druppels water op een portret van de laat-15de-eeuwse Florentijnse kunstenaar Antonio del Pollaiolo, dat zich in het Museo Poldi Pezzoli in Milaan bevindt. De rest van het verhaal is een aaneenschakeling van vraagtekens. Wie maakte de tekening en wanneer? Hoe kwam ze terecht in de collectie van Fritz? Vermoedde hij als doorgewinterd kunstexpert dat het werk meer symbolische dan financiële waarde had en was het eerder een aankoop ‘voor het plezier’? Of beschouwde hij het werk net als een volwaardig deel van zijn collectie, vanuit zijn liefde voor Italiaanse renaissancekunst?

Begin jaren 1890 reikten Fritz’ connecties met kunsthandelaars en experts tot in Italië. Hij hield er contacten op na met kleine antiquairs rond Como, Bergamo, Milaan en Brescia, maar ook met notoire kunstexperts uit Firenze. Meestal stuurde hij tussenpersonen op pad om potentieel interessante aankopen ter plaatse te bezichtigen – onder wie zijn restaurateur Joseph Delehaye –  maar in 1890 ondernam hijzelf een reis naar Italië. In het omvangrijke brievenarchief vinden we onder meer adviezen van de kunsthistoricus Giovanni Magherini Graziani (1852-1924) over interessante aanwinsten voor Fritz’ verzameling, en ook van de beruchte Florentijnse kunsthandelaar Stefano Bardini (1836–1922). Over hem leest u zo meteen iets meer.

Te krap budget voor Italianen

Vreemd genoeg ging Fritz’ interesse ook op de Italiaanse markt vooral uit naar werk van kunstenaars uit de Nederlanden. Als buitenlandse collectioneur op Italiaanse kunstobjecten jagen was eind 19de eeuw dan ook geen sinecure. Na toenemende kritiek op de massale export van kunstobjecten was erfgoed naar het buitenland overbrengen enkel nog toegelaten na een officieel goedgekeurd verzoek bij de overheid. Wie zich aan illegale export waagde, riskeerde boetes tot 100.000 lire. Maar de wetgeving over de export en de handhaving ervan stonden allesbehalve op punt. Vele topstukken verdwenen alsnog onder dubbele bodems in laadruimtes van schepen, of zelfs verstopt achter een spiegel of onder een tafelblad. De genoemde Stefano Bardini slaagde er in 1881 bijvoorbeeld in om in een Florentijnse villa Botticelli-fresco’s uit de muur te kappen en naar het Louvre te smokkelen, nadat zijn officiële exportaanvraag was afgewezen. Eén fragment raakte daarbij ernstig beschadigd.

Nog een groter obstakel voor Fritz’ eventuele jacht op Italiaanse renaissancemeesters was ongetwijfeld zijn budget, dat te krap was om te kunnen deelnemen aan de toenmalige stormloop op 15de- en 16de-eeuwse werken. Die waren eind 19de eeuw niet alleen het hoogtepunt van de canon dankzij het vele academisch onderzoek ernaar, ze waren voor privécollectioneurs vooral ook een middel om hun status te verheerlijken: het was alsof zij rechtstreeks in de voetsporen traden van de Medici. De concurrentie tussen nationale musea binnen Europa en tussen Amerikaanse privéverzamelaars dreef de prijzen op tot astronomische hoogtes. In brieven in het archief van Fritz prijzen handelaars hem grote namen aan, zoals Rafael, Bellini en Pinturicchio. Maar met zijn middelgrote budget kon hij alleen maar dromen van dergelijke topstukken in zijn collectie.

Alternatieven: onderbelichte periodes en tekeningen

19de-eeuwse collectioneurs die zich geen originele topwerken konden veroorloven, konden als troostprijs een waarheidsgetrouwe kopie laten vervaardigen in een schildersatelier. Die suggestie kreeg Fritz van schilder-restaurateur Valentino Bernardi, die plannen had om een Botticelli na te maken ‘avec la même technique, absolument égale sans peur d’altérations’. Een authentieke Botticelli ging in 1907 in het Parijse veilinghuis Trotti onder de hamer voor 200.000 frank, een gigantisch bedrag...

Als kritische verzamelaar die authenticiteit hoog in het vaandel droeg, toonde Fritz wellicht maar weinig enthousiasme voor contemporaine kopieën. Gelukkig waren zijn kunsthistorische interesses breed genoeg om voldoende alternatieven te vinden voor Italiaanse renaissanceschilderijen en -sculpturen. Zo investeerde hij in Italiaans werk uit toen nog ietwat onderbelichte periodes. Door op Franse, Duitse en Britse veilingen naar die objecten op zoek te gaan omzeilde hij bovendien de risico’s van clandestiene export. Hij vatte bijvoorbeeld belangstelling op voor Toscaanse meesters uit de 13de en 14de eeuw, waarmee hij ietwat voorliep op de trends op de kunstmarkt. Bij de Londense antiquair John Lewis Rutley kocht hij in 1895 twee 14de-eeuwse retabelluiken uit Siena voor de verrassend lage prijs van 532 frank. Ook 18de-eeuws werk uit Italië kon Fritz bekoren: in hetzelfde jaar kostte een grisailleschilderij door Creti, Ferraiuoli en Paltronieri hem bij Christie’s slechts 250 frank.

 

In de tweede plaats richtte Fritz zijn aandacht ook wel op Italiaanse renaissance- en barokkunst, maar opteerde hij in dat geval vaker voor tekeningen: hij ging bewust op zoek naar veilingen van buitenlandse privéverzamelaars die gespecialiseerd waren in tekeningen, prenten en aquarellen. In 1895 verwierf hij in München een Kroning van Maria voor de prijs van 70 frank. Fritz’ intuïtie dat het om een authentiek topstuk ging, klopte: recent onderzoek schreef het werk toe aan Jacopo Ligozzi (1547-1627). Even later kocht hij op een veiling in Keulen voor slechts 35 frank een Dagloner op de rug gezien, toen toegeschreven aan Titiaan.

 

Zelfprofilering

Naar het precieze verhaal achter de Pollaiolo-tekening en waarom Fritz ze aankocht, hebben we het raden. Volgens de alleroudste museuminventaris gaat het om een 16de-eeuwse kopie door een anonieme bewonderaar van Pollaiolo. Zag Fritz ze als een substituut voor de renaissanceschilderijen die hij zich niet kon veroorloven? Bezocht hij op zijn Italiëreis de collectie Poldi Pezzoli, waar het originele portret zich bevond, en was deze tekening voor hem een souvenir? In elk geval past ze perfect in de zelfprofilering die Fritz voor ogen had met zijn collectie, als liefhebber van de renaissance en het portretgenre. En als verzamelaar van tekeningen.

Meld je aan voor de nieuwsbrief