Kunst en kennis
Wilhelm Bode (1848-1929) en Max J. Friedländer (1867-1958) werkten allebei in de Gemäldegalerie in Berlijn. Bode werd er in 1890 directeur en nam Friedländer vervolgens aan als assistent voor de schilderijenafdeling. Onder Bode en Friedländer evolueerden de Berlijnse musea tot enkele van de belangrijkste musea in Duitsland.
Bode en Friedländer waren allebei connaisseurs. De term ‘connaisseur’ verwijst naar onderzoekers die kunstwerken aan de hand van de stilistische kenmerken toeschrijven aan bepaalde periodes of kunstenaars. Hun toeschrijvingen zijn gebaseerd op ervaring met en kennis van een bepaalde kunstenaar of kunststroming. Ze worden ook bepaald door het ‘gevoel’ van de connaisseur: ‘Uiteindelijk berusten onze beslissingen op iets wat we niet kunnen benoemen,’ schreef Friedländer zelf over zijn connaisseurswerk.
Connaisseurswerk wordt in onze tijd, met tal van nieuwe hoogtechnologische technieken, soms bekritiseerd om het subjectieve karakter ervan, wat tot onbetrouwbare toeschrijvingen zou leiden. Bode bleek later inderdaad enkele grote fouten te hebben gemaakt – zo schreef hij ooit een 19de-eeuws standbeeld toe aan Leonardo da Vinci. Op de kunstmarkt rond 1900 hadden veel werken echter nog geen duidelijke herkomstgeschiedenis en waren de technische onderzoeksmiddelen nog zeer beperkt. De toeschrijvingen door ervaren connaisseurs waren dan ook van groot belang.
De mening van de experts
Fritz kwam in 1894 in contact met Friedländer, die toen nog maar 27 jaar oud was en werkte als assistent in het Keulse Wallraf-Richartz-Museum. Via Friedländer leerde Fritz Bode kennen. Voor Fritz, die zelf geen formele educatie in de kunstgeschiedenis had, was het advies van deze kunsthistorici belangrijk. Hij stuurde hen regelmatig foto’s en nodigde hen uit om zijn verzameling te komen bekijken.
De archieven bevatten tientallen brieven waarin Friedländer en Bode hun advies geven over kunstwerken die Fritz heeft gekocht of overweegt te kopen. Ze deinzen er niet terug voor om hem negatief te adviseren. Zo schreef Friedländer over een Vlaams drieluik: ‘Als ik U was, zou ik het gewoon bij de foto laten.’ De kunsthistorici schreven Fritz ook als ze werken tegenkwamen waarvan ze dachten dat hij er interesse in kon hebben. Friedländer raadde Fritz bijvoorbeeld Een jongeman in gebed van Hans Memling aan, uit de verzameling van de Duitser Eugen Felix. Het schilderij was volgens hem in perfecte conditie, maar waarschijnlijk niet goedkoop. Vermoedelijk was de prijs inderdaad te hoog voor Fritz: het werk hangt tegenwoordig in de National Gallery in London.
Bode hielp Fritz ook met de toeschrijvingen van beeldhouwwerken die hij had gekocht. Toen Fritz hem een foto van de Heilige Jozef met kind toestuurde, was Bode zo onder de indruk dat hij aanbood om het werk te ruilen voor een portret dat volgens hem een veel grotere marktwaarde had. Fritz ging niet op zijn aanbod in. De Heilige Jozef is nog altijd in het museum te bewonderen.
Een eigenzinnige amateur
Hoewel Bode en Friedländer in de late 19de en vroege 20ste eeuw aangeschreven stonden als twee van de belangrijkste kunsthistorici in hun domein, volgde Fritz hun adviezen nooit blindelings op. Uit de bewaarde correspondentie blijkt dat hij er bijvoorbeeld nauwelijks voor koos om de werken te kopen die Friedländer of Bode hem aanboden. Hij luisterde vooral naar de negatieve adviezen van de kunsthistorici: als de heren hem een werk afraadden, kocht hij het ook niet. Fritz was een kritische verzamelaar, die vaste criteria hanteerde voor de werken die hij in zijn verzameling wilde opnemen. Hij bouwde zijn collectie ook op met de beperkte middelen waarover hij beschikte en kon zich simpelweg niet altijd dure kunstwerken veroorloven. En hij deed zelf ook veel onderzoek naar zijn eigen verzameling. De adviezen van experts als Bode en Friedländer zullen voor hem veel hebben betekend bij zijn onderzoek, maar hij profileerde zich tegelijk als een zelfstandig denkende verzamelaar die uiteindelijk zijn eigen keuzes maakte.