Vrouwen en hun musea
Bijna de helft van de internationale verzamelaarsmusea in Europa en Noord-Amerika is opgericht door vrouwen. Denk aan het Isabella Steward Gardner Museum in Boston of aan Helene Kröller-Müller in het Nederlandse Otterlo. Dat is opvallend, omdat de positie van vrouwen in de kunstwereld rond 1900 helemaal niet vanzelfsprekend was. Vrouwen hadden slechts beperkt toegang tot een opleiding of tot werkgelegenheid binnen de kunsten. In België hadden getrouwde vrouwen tot het midden van de 20ste eeuw bovendien weinig zeggenschap over hun eigen geld, wat het voor hen moeilijk maakte om zonder toestemming van hun partners kunst aan te kopen.
Van vrouwen werd wel verwacht dat zij zich bezighielden met kunst in de privésfeer. Zo waren teken- en muzieklessen een vast onderdeel van de opvoeding van meisjes. Getrouwde vrouwen werden geacht de interieurs van hun huizen voor hun rekening te nemen. Het tonen van kunstwerken was hier in welgestelde families een gebruikelijk onderdeel van.
De stap van een interieur met kunstwerken naar een heus verzamelaarsmuseum bleek in sommige gevallen kleiner dan verwacht. Verzamelaarsmusea werden vaak ingericht als een reeks ‘stijlkamers’ met interieurs uit verschillende periodes. Ze waren veel intiemer en huiselijker dan nationale of stedelijke musea. Dat huiselijke karakter en de connectie met het ontwerpen van interieurs maakten dat het verzamelaarsmuseum als gepaster werd gezien voor vrouwen. Die rol rechtvaardigde dan weer de ‘publieke’ functie die de museumstichtster op zich nam.
Een gedeelde passie
Na haar huwelijk met Emil was het Henriëtte die zich bezighield met kunst en cultuur, terwijl haar echtgenoot vooral focuste op het familiebedrijf. Zo weten we dat Henriëtte in 1877 enkele kunstwerken van het gezin uitleende aan een tentoonstelling die in Antwerpen werd georganiseerd om de driehonderdste verjaardag van Rubens te vieren. Bovendien verzamelde zij al op jonge leeftijd brieven en autografen van belangrijke Europese kunstenaars. Een deel daarvan behoort tot het museumarchief (en is gedigitaliseerd).
Toen Fritz zich vanaf 1880 op het verzamelen toelegde, vormde de liefde voor kunst een gedeelde passie van moeder en zoon. Hoewel er weinig brieven bewaard zijn van Henriëtte uit de periode waarin Fritz zijn collectie opbouwde, valt in de archieven wel te lezen dat zij invloed had op zijn activiteiten als verzamelaar. Regelmatig betaalde ze een rekening voor haar zoon of bezochten ze samen een veiling. Toen Fritz in 1898 de volledige verzameling van Carlo Micheli aankocht, een cruciaal moment in de opbouw van zijn collectie, was dat alleen mogelijk doordat zijn moeder hem een deel van het bedrag leende.
Henriëtte steunde de activiteiten van haar zoon en op zijn beurt hield hij bij zijn kunstaankopen rekening met haar smaak. Zo had Henriëtte een voorliefde voor kantwerk, een kunstvorm die in de 19de eeuw vooral bij vrouwen erg populair was. Fritz kocht regelmatig kantwerken voor zijn moeder, die hij noteerde in zijn aankoopboek. Dat ze voor Henriëtte aangekocht werden, wordt duidelijk uit een brief die Fritz in 1894 ontving. Daarin vraagt Joseph Destrée, conservator van het Brusselse Museum voor Decoratieve Kunst, of Henriëtte haar kantwerken wil uitlenen voor een tentoonstelling. Uiteindelijk nam Fritz ze op in zijn eigen museumcollectie.
Een persoonlijk museum
Al enkele maanden na het overlijden van Fritz op 4 mei 1901 begon Henriëtte na te denken over het stichten van een museum. Ook Fritz had zijn verzameling wellicht aangelegd met het plan ooit een museum op te richten, maar dat plan was bij zijn dood nog verre van concreet. Henriëtte liet het museum daarom zo veel mogelijk ontwerpen rondom de objecten die al in de verzameling aanwezig waren. Zij integreerde meubels, haarden en glasramen die Fritz had verzameld in de architectuur van het gebouw. Zo wilde ze de nagedachtenis van haar zoon eren.
Henriëtte presenteerde zich nadrukkelijk als de uitvoerder van Fritz’ ideeën. Dat legitimeerde ook de publieke positie die zij als vrouw aannam na het oprichten van haar eigen museum en werd bovendien door museumbezoekers zeer gewaardeerd. Zo schreef een bezoekster dat in het museum ‘een moederliefde die tot in de kleinste details het werk [van Fritz] respecteert’ voelbaar was.
Toch heeft Henriëtte ook haar eigen visie ingebracht. Museum Mayer van den Bergh past in de traditie van het vrouwelijke verzamelaarsmuseum, met de kenmerkende intieme en huiselijke sfeer. Het bevond zich ook naast Henriëttes eigen huis en de meeste gasten werden eerst door haar interieur geleid voor zij het museum binnenkwamen. ‘Een zeer intiem bezoek,’ schreef een bezoeker. Een andere omschreef zijn rondleiding door het museum als ‘thuiskomen’.
In zekere zin is het museum hierdoor ook een voortzetting van de privé-interieurs waar Henriëtte zich al veel langer mee bezighield. Zij bepaalde hoe werken in het museum te zien waren, waar ze werden geplaatst en welke sfeer in de zalen werd opgeroepen. Een werk uit Fritz’ collectie – een schilderij van een dronken vrouw door Jan Steen – verwijderde zij zelfs uit de collectie, omdat ze het ongepast vond.
Een voorbeeld voor andere musea
De brief van Louise de Hem laat zien dat men zich in 1904 goed bewust was van wat het betekende een vrouwelijke museumstichter te zijn. Henriëtte heeft het museum gesticht om de nagedachtenis van haar zoon levend te houden, maar het museum was ook haar eigen project. De presentatie van de kunstwerken en de intieme sfeer die we nu nog in de zalen terugzien, heeft zijzelf bepaald, met haar smaak en visie. Hoewel de precieze indeling van het museum behoorlijk is veranderd, bleef de visie van Henriëtte tot op vandaag behouden. Na de stichting van het museum werd Henriëtte bovendien een publieke figuur in de Antwerpse kunstwereld – een positie die slechts weinig vrouwen wisten te bereiken. Het is duidelijk dat zij als museumstichter zeer werd gewaardeerd, door mannen én door vrouwen. De bekende Belgische schrijver en museumconservator Pol de Mont schreef haar: ‘Niet alleen verzamelaars, maar zelfs museumcuratoren kunnen van u leren hoe men om moet gaan met kunstwerken uit het verleden.’